HORST - De rechtbank Limburg heeft vandaag een 20-jarige verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 24 maanden en de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor het doodsteken van een 21-jarige man uit Horst.
Op carnavalsmaandag van dit jaar is de verdachte met een mes en onder invloed van middelen naar het centrum van Horst gegaan. Op het Sint Lambertusplein werd er iets naar hem geroepen, waarna de verdachte in woede uitbarstte en – overtuigd dat het het slachtoffer was die dit riep – met één messteek het slachtoffer neerstak.
Zinloos geweld
Het feit is aan te merken als volkomen zinloos geweld met onomkeerbare gevolgen, waardoor de nabestaanden en de mensen in de omgeving van het slachtoffer onbeschrijfelijk leed is aangedaan.
Wisselende verklaringen
De verdachte heeft over zijn rol wisselende verklaringen afgelegd. Aanvankelijk heeft hij getracht zijn verantwoordelijkheid te ontlopen en heeft hij zelfs een ander de schuld gegeven van zijn handelen. De rechtbank wil er geen enkel misverstand over laten bestaan dat niemand anders dan de verdachte verantwoordelijk is voor de dood van het slachtoffer.
Jeugdstrafrecht
De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast. In deze zaak gaat het om een destijds 19-jarige verdachte aan wie op grond van zijn leeftijd volgens het jeugdstrafrecht een sanctie opgelegd kan worden. Op grond van de wet kan en mag de rechter de ernst van het feit daarbij niet meewegen, hoe onverteerbaar dit ook kan zijn voor de nabestaanden. Een psychiater en een psycholoog hebben de verdachte onderzocht en hebben bij hem persoonlijkheidsproblematiek vastgesteld die meervoudig en complex is. Zij adviseren tot toepassing van het jeugdstrafrecht, gelet op de onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling, waardoor hij functioneert op een niveau van een 15- tot 16-jarige, én gelet op de problematiek van de verdachte, die heeft doorgewerkt in het begaan van het strafbare feit. Daarbij geven de deskundigen aan dat er geen redenen zijn om het jeugdstrafrecht niet toe te passen.
Jeugddetentie
De rechtbank is van oordeel dat uit een oogpunt van vergelding slechts de maximaal aan de verdachte op te leggen jeugddetentie van 24 maanden recht doet aan de ernst van het feit. Door de toepassing van het jeugdstrafrecht is in voldoende mate rekening gehouden met de persoon van de verdachte en de daarmee samenhangende verminderde toerekeningsvatbaarheid.
PIJ-maatregel
De rechtbank acht het noodzakelijk dat de verdachte een intensieve en langdurige behandeling krijgt. Gelet op de ernst van het feit en het recidivegevaar als er geen behandeling komt, is een PIJ-maatregel noodzakelijk. Anders dan de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen door het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel onvoldoende gewaarborgd is. De deskundigen hebben op zitting het recidivegevaar hoger ingeschat dan tijdens het opmaken van de rapportages. De behandeling van de verdachte zal naar verwachting langer duren dan de 2 jaar, die bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel geldt, indien de verdachte zich aan alle voorwaarden houdt. Daarbij heeft de rechtbank twijfels over de vraag of de verdachte echt gemotiveerd is om zich aan de voorwaarden te houden en over zijn capaciteiten om deze voorwaarden ook daadwerkelijk voor langere tijd na te kunnen komen en mee te werken aan de noodzakelijke behandeling. De door de deskundigen genoemde beschermende factoren zullen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bijdragen om de veiligheid in voldoende mate te kunnen garanderen en het recidiverisico te verminderen.
Vorderingen tot schadevergoeding
De vorderingen tot schadevergoeding zijn deels toegewezen. De rechtbank heeft bij de vorderingen tot schokschade niet kunnen vaststellen dat er sprake is van - door een bevoegde en bekwame deskundige vastgesteld - geestelijk letsel, dat is veroorzaakt door het zien van het overlijden of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. Bij de vorderingen van de ouders van het slachtoffer kan de rechtbank bovendien niet vaststellen hoe de schokschade zich verhoudt tot de affectieschade, die wel wordt toegewezen. De vorderingen tot schokschade worden daarom niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partijen kunnen deze vorderingen wel nog bij de civiele rechter aanbrengen.